Het botst, het ratelt
en het tiert.
Het klotst, het klatert
en het viert.
Het spettert, sputtert
en het spookt.
Het tettert, tuttelt
en het rookt.
Het dartelt, dommelt
en het dreunt.
Het spartelt, rommelt
en het kreunt.
Het swingt, het drinkt,
het bakt, het breit.
Het wringt, het stinkt,
het bakkeleit.
Het is de voor
wars van de tegen.
Het is de zon
dwars door de regen.
Het is de hik,
de hak, de tak.
Het is de knik,
de mik, de mak.
Het is het zout
naast zuur en zoet.
Het is het fout
naast puur en goed.
Het is nu dit
en morgen dat.
Het is de stad,
jouw stad, mijn stad.